Een virus
Wat is een virus?
Het woord virus is afkomstig uit het Latijn en betkent vergif. Een virus is een superklein organisme (alleen onder de microscoop zichtbaar) dat zich in levende cellen kan vermenigvuldigen. Ze hebben die andere cel nodig om te kunnen leven (dat is ook direct een verschil met een bacterie). Virussen veranderen de stofwisseling van de cel waarin ze zich bevinden. Louter en alleen om op die manier aan voedsel te komen om zich te kunnen vermenigvuldigen: hun gastheercel maakt dat voedsel aan en overleeft in veel gevallen deze verandering in functie zelf niet.
Een virus doden
In tegenstelling tot bij een bacterie helpt antibiotica niet bij een virusinfectie. Er bestaat slechts een beperkt aantal virus dodende geneesmiddelen, waarmee wordt aangetoond dat de beste remedie het voorkómen van een virusinfectie is. Dat gebeurt door middel van een inenting. Een andere moeilijkheid bij het tegengaan van virusinfecties is de grote verscheidenheid aan virussen, die bovendien ook nogal eens veranderen. Tegen de tijd dat de wetenschap een antistof heeft gevonden, is er alweer sprake van een virus met een andere samenstelling, en kan de antistof de prullenbak in.
Voortplanting
Als ultieme parasiet heeft het virus voor de voortplanting de hulp nodig van een gastheerorganisme. Een virus koppelt zich aan eencel, en injecteert daarin het eigen erfelijk materiaal of versmelt met de cel. Daarbij worden ook enkele virale enzymen in de cel binnengebracht. Elk virus kent een specifieke celsoort waarmee de interactie wordt aangegaan; er is een nauwe range van gastheren. De eiwitmantel van het virus en antigenen op de cel zorgen ervoor dat het virus aan een specifieke gastheercel hecht. Binnen in de gastheercel geeft het erfelijk materiaal van het virus de opdracht om nieuwe virussen te maken. Een virus kan zich alleen vermenigvuldigen als het zich in een (gastheer)cel bevindt en dat proces leidt in veel gevallen tot de dood van de gastheercel. Daarbij komen de nieuwe virussen vrij en kunnen opnieuw cellen aanvallen.
Als twee virussen op hetzelfde moment dezelfde gastheercel infecteren (virus A en virus B), spreken we van 'virale seks', de virussen planten zich echter nogsteeds voort op de manier hierboven beschreven, enkel worden de nucleinezuren van beide virussen (A en B) gemengd en ontstaat er geheel nieuwe virussen (C).
Virussen kunnen zich lytisch of lysogenisch reproduceren. Lythische reproductie houdt in dat de gastheercel nieuwe virussen zal aanmaken en zal uiteindelijk zal sterven. Lysogenische reproductie houdt in dat het virus zich zal nestelen in de gastheercel en elke keer als de gastheercel zich vermenigvuldigt (d.m.v. mitose) zullen de virale nucleinezuren zich ook vermenigvuldigen, het virus zorgt echter niet direct voor de dood van de gastheercel, het virus kan uitbreken wanneer het immuunsysteem verzwakt is (het herpesvirus doet aan lysogenische reproductie en breekt uit wanneer het immuunsysteem verzwakt is en zorgt voor de fameuze koortsblaasjes), maar het virus kan o.a. door UV-straling en door verscheidene chemicaliën uitbreken.
hoe is een virus opgebouwd
- Enveloppe: aan de buitenkant van een virus bevindt zich de enveloppe, dit is een membraan (soort scheidingswand). Een enveloppe komt alleen voor bij dierlijke virussen.
- Eiwitmantel: onder de enveloppe bevindt zich een eiwitmantel, dit is een belangrijk onderdeel van een virus omdat dit deel van het virus verantwoordelijk is voor het binnendringen in een gastcel. Verder zorgt de eiwitmantel voor bescherming van het virus door antilichamen van de gastheer buiten te houden. Een derde taak van de eiwitmantel is het herkennen van geschikte gastheercellen.
- Erfelijk materiaal: binnen deze eiwitmantel zit het erfelijk materiaal van een virus. Dit bestaat uit DNA of uit RNA. Dit deel wordt ook wel het nucleïnezuur genoemd (de NA van DNA/RNA staan immers voor nucleoid acid